
Jurisprudentie
BB0583
Datum uitspraak2007-07-17
Datum gepubliceerd2007-07-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers286868 / KG ZA 07-578
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-27
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers286868 / KG ZA 07-578
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overeenkomst tussen UPC en BPR voor de analoge verspreiding van het radioprogramma Radio Amigo. Overeenkomst liep af op 1 juli 2007. BPR is veelvuldig in gebreke is gebleven bij het betalen van de facturen van UPC. De vraag is of UPC desalniettemin gehouden is - gelet op de wettelijke bepalingen en de wederzijdse belangen van partijen - het signaal van Radio Amigo via de kabel door te geven.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer 286868 / KG ZA 07-578
Uitspraak: 17 juli 2007
VONNIS in kort geding in de zaak van:
Stichting B. P. R.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
procureur mr. P. Chedie,
- tegen -
UPC NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procureur mr. S.P.J.F. Zwanen,
advocaten mrs. C.A.M. van Eeuwijk en M.J. Plak.
Eiseres wordt hierna aangeduid als “BPR” en gedaagde wordt aangeduid als “UPC”.
1. Het verloop van het geding
De voorzieningenrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- dagvaarding d.d. 3 juli 2007;
- pleitnotities en producties van mr. Chedie;
- pleitnotities en producties van mrs. Van Eeuwijk en Plak;
De raadslieden van partijen hebben de respectieve standpunten toegelicht ter zitting van
10 juli 2007.
2. De vaststaande feiten
In dit kort geding wordt van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1
Op 15 april 2007 is er tussen [vertegenwoordiger 1], als vertegenwoordiger van UPC, en [vertegenwoordiger 2], als vertegenwoordiger van BPR, een overeenkomst voor de analoge verspreiding van het radioprogramma Radio Amigo gesloten (hierna: Overeenkomst), welke inhoudt - voor zover hier van belang - dat de Overeenkomst zal ingaan op 1 juli 2005 en van rechtswege zal eindigen op 1 juli 2007 en dat elk van beide partijen het recht heeft de Overeenkomst met onmiddellijke ingang schriftelijk op te zeggen c.q. te beëindigen, indien en zodra de weder-partij enigerlei verplichting uit hoofde van deze Overeenkomst niet, of niet geheel nakomt en na deswege schriftelijk te zijn aangemaand niet binnen een periode van dertig (30) dagen vanaf de datering van zodanige schriftelijke aanmaning zijn verzuim heeft opgeheven.
2.2
Bij schrijven d.d. 19 april 2007 heeft [medewerker UPC], namens UPC, aan [vertegenwoordiger 2] van BPR - voor zover hier relevant - het volgende geschreven:
“………
In de afgelopen periode hebben wij moeten constateren dat facturen structureel niet binnen de gestelde termijn door Stichting B.P.R. zijn voldaan en dat betalingsafspraken niet worden nagekomen.
………
Wij geven u een laatste gelegenheid om uiterlijk binnen 30 dagen na dagtekening van deze brief de openstaande verschuldigde bedragen (vermeerderd met incassokosten en wettelijke rente) te voldoen op het bankrekeningnummer van het incassobureau. Bij gebreke daarvan behouden wij ons het recht voor om conform artikel 8.6 onder b van de distributie-overeenkomst d.d. 1 juli 2005 de doorgifte van Radio Amigo per onmiddellijke ingang
te beëindigen. Daarnaast zullen wij dan overwegen om de huidige overeenkomst niet te verlengen per 1 juli 2007.
………”
2.3
De Programmaraad Rijnmond heeft naar aanleiding van een e-mail d.d. 2 mei 2007 van UPC het volgende advies - voor zover hier van belang - aan BPR uitgebracht:
“……….
Radio Advies 2007-2008
Indien Radio Amigo niet kan voldoen aan de door UPC gestelde eisen en daardoor van de kabel wordt verwijderd stellen wij voor om in de plaats van Radio Amigo de zender Juize FM te plaatsen.
Wij willen nogmaals benadrukken dat dit alleen maar het geval kan zijn indien voornoemde zender (Radio Amigo) niet kan voldoen aan de gestelde eiden van UPC.
……….”
3. Het geschil
3.1
In dit kort geding vordert BPR, na wijziging, dat de voorzieningenrechter UPC veroordeelt, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om het radiosignaal en programma’s van Radio Amigo binnen 15 dagen door te geven via haar netwerk, onder de voorwaarden zoals die zijn gesteld in de op 15 april 2005 door BPR en UPC getekende overeenkomst, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag en met veroordeling van UPC in de kosten van de procedure.
3.2
BPR legt aan deze vordering in essentie ten grondslag de stelling, dat UPC onrechtmatig jegens hen handelt door middels schrijven d.d. 22 mei 2007 aan BPR de overeenkomst eenzijdig te ontbinden. Gelet hierop zal de doorgifte van de radiozender Radio Amigo per
1 juli 2007 worden beëindigd, waardoor BPR onherstelbare schade lijdt.
3.3
UPC heeft de vordering gemotiveerd weersproken en daartoe in essentie aangevoerd, dat nu het hier een overeenkomst voor de periode van 1 juli 2005 tot 1 juli 2007 betrof en BPR bovendien ernstig in verzuim is gebleven bij het betalen van de facturen, zij niet onrecht-matig heeft gehandeld door geen nieuwe overeenkomst met BPR aan te gaan.
UPC concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van BPR in de proces-kosten.
3.4
Voor zover nodig zal op hetgeen partijen overigens over en weer hebben aangevoerd bij de verdere beoordeling worden ingegaan.
4. De beoordeling
4.1
Tussen partijen staat vast dat de Overeenkomst op 1 juli 2007 afliep en dat BPR veelvuldig in gebreke is gebleven bij het betalen van de facturen van UPC. UPC heeft bovendien niet binnen 30 dagen na ontvangst van de onder 2.2 geciteerde brief het geheel van de nog openstaande facturen voldaan.
De vraag is of UPC desalniettemin gehouden is - gelet op de wettelijke bepalingen en de wederzijdse belangen van partijen - het signaal van Radio Amigo via de kabel door te geven.
4.2
UPC heeft ter zitting aangegeven, hetgeen door BPR niet is betwist, dat het hier geen verplichte programma’s betreft die UPC krachtens de Mediawet dient door te geven. Het radioprogramma Radio Amigo ziet op het door UPC aangeboden aanvullende programma- onderdeel, waaromtrent vrijblijvend advies wordt ingewonnen bij de Programmaraad
Rijnmond.
Dit impliceert dat UPC - binnen redelijke grenzen - zelf kan bepalen of zij Radio Amigo wil doorgeven via het kabelnet.
4.3
BPR heeft zich erop beroepen dat zij haar zaken bestuurlijk op orde aan het brengen is en dat het uitblijven van een voorziening meebrengende dat Radio Amigo haar werkzaamheden kan hervatten tot gevolg zou hebben dat BPR aanzienlijke financiële schade zou lijden. Daarnaast levert BPR middels haar radio-uitzendingen van Radio Amigo, die door vele in de regio wonende Hindoestanen, Javanen en Antillianen worden beluisterd, een positieve bijdrage aan de multiculturele samenleving.
Ter zitting heeft BPR voorts aangegeven thans via de Stichting Locale Omroep Rotterdam (SLOR) radio-uitzendingen te kunnen verzorgen op de zaterdag en zondag van 12 uur ’s middags tot middernacht en op maandag en vrijdag van 16 uur ’s middags tot middernacht.
4.4
In het kader van de afweging van de belangen van partijen geldt dat BPR het aan haar eigen handelen heeft te wijten dat de huidige situatie is ontstaan, als gevolg waarvan zij momenteel schade zou leiden. Van UPC kan bovendien niet verlangd worden dat zij gedwongen zou zijn een contract te sluiten met een partij van wie men nog aanzienlijke bedragen te vorderen heeft en die in het verleden stelselmatig haar verplichtingen jegens UPC heeft verzaakt.
De belangen van UPC bij het exploiteren van het radionetwerk wegen - mede gelet op de uitzendmogelijkheden van BPR bij SLOR - in casu zwaarder dan de belangen van BPR bij hervatting van Radio Amigo.
4.5
Uit het voorgaande volgt, dat de vordering van BPR zal worden afgewezen. BPR zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van UPC worden veroordeeld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter,
wijst af het gevorderde;
veroordeelt BPR in de kosten van UPC, tot aan deze uitspraak bepaald op € 251,00 aan verschotten en op € 816,00 aan salaris voor de procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes, voorzieningenrechter, in het bijzijn van
mr. H.C. Fraaij, griffier.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting
1862/676